1910 - 1920
Opa Stassen was al 73 jaar, maar nog wel flink. En die besloot om de hele boel te verkopen.
Er was dan geld voor de verhuizing naar Amerika. Ook Cornelis Zeestraten verkocht alles en
vertrok met zijn hele gezin, gelijk met opa Stasse. Willem Stasse was al voor zijn vader weg.
Jan Braak was intussen al overleden, waardoor Sophia toen weduwe was met 7 kinderen.
Mijn broers dachten dat Sophia ook alles zou verkopen om met haar gezin mee te gaan naar
Amerika, maar dat heeft zij niet gedaan. Mijn broers dachten toch verplicht te zijn om ook voor
haar te zorgen. Er werd dan ook wel eens wat geld gestuurd vanaf Amerika.
Voor moeder en mij was een huis gezocht te Hoofddorp, maar dat werd niet gevonden. Wij
moesten toen naar Bennebroekerdijk 19. Dat was nog verder van mijn vriend te Burgerveen af,
maar daar moest toch een einde aan komen, omdat ik mijn moeder nooit alleen zou laten. Al
eerder had ik dat mijn vriend gezegd, waaraan hij zich aanvankelijk niet stoorde. Men dacht bij
ons dat hij niet uit een gezond gezin was, maar hij is pas overleden toen hij 80 Jaar was op zijn
vaders boerderij en had 10 kinderen en al zou ik met hem geen gebrek gehad hebben, dan toch
nog wel andere zorgen en ik heb er dan ook nooit geen spijt van gehad.
Maar zonder het te weten is toen de zorg voor mij al begonnen.
Hoewel ik er van droomde om later ook naar Amerika te gaan, maar waarvoor ik nooit meer de
tijd voor kreeg.
Aan de Ringdijk bij Bennebroek was het heel rustig, totdat moeder haar mooie Kievit-hond
gestolen werd, zij had haar hondenwagentje nog wel, maar met een wagen zonder hond kon zij
niet meer naar de kerk. Ook daarvoor werd een oplossing gevonden.
Piet Zeestraten, een neef van mijn vader, woonde dicht bij ons. En daarmede kon moeder
meerijden met paard en wagen en daarvoor gaf ik hem nu en dan een kist met sigaren. Ook dat
mocht niet lang duren, omdat Piet Zeestraten zijn boerderij verkocht voor f 50.000.-. Dat was
toen veel geld.
Hij kocht een groot huis te Bennebroek en ging daarin met zijn tweede vrouw en een
kleindochtertje van haar stil wonen.
Hij had twee zoons. De één kocht een sigarenwinkeltje te Noordwijkerhout en de andere ging
naar een boerderij als bedrijfsleider en is later nog getrouwd, maar niet erg gelukkig en kreeg
later een ongeluk waarmede er een einde was aan zijn moeizaam leven.
Intussen verhuisden wij weer naar Hoofddorp naar de Kruisweg 1041, na 3 jaar aan de Ringdijk
gewoond te hebben. Intussen was Sophia getrouwd met Benedictus de Ruiter.
Vroeger was Dictus nogal eens dronken, maar tegen alle verwachting in, was het nog goed ook
met hem. Hij was goed voor de kinderen en werkzaam. Hij leefde voordien met zijn oude vader,
die toen ook bij Sophia in kwam wonen. Dat was voor zijn vader een uitkomst, omdat hij alzo
een goede verzorging kreeg en Dictus was toen nooit meer dronken. Maar na 1,5 jaar kreeg zijn
vader een beroerte en is gestorven.
Terzelfdertijd was Sophia in verwachting, maar dokter Nanninga te Hoofddorp durfde het niet
aan. Het zou haar eerste kind geweest zijn van Dictus de Ruiter.
Zij moest er voor naar Leiden. In een ander ziekenhuis was er toen nog geen plaats, voor dat
soort gevallen. En ik bracht haar weg met de gedachten dat er niets scheef kon gaan.
In dat ziekenhuis was ik al een goede bekende.
Ik was al eens te Leiden in het ziekenhuis geweest met een van Sophia haar kinderen. Die had
schellen voor zijn oogen en kon geen licht verdragen en het leek er wel op dat kleine Piet Braak
zijn gehele leven blind zou zijn. Omdat Sophia niet te sterk was om hem te dragen deed ik het
en alzo wilde mijn moeder het en ging des morgens om 6 uur lopende met de kinderwagen vanaf
Hoofddorp naar Heemstede en dan met stoomtram met een slakkegang naar Leiden. De eerste
keren moest ik nog al eens wachten, maar later kwam er al een dokter of een zuster ons
tegemoet. Het was zeker wel een apart geval en een lief ventje, wij werden geholpen en de
vertrektijd van de tram werd voor ons uitgezocht zo dat ik niet met dat zware kind behoefde te
wachten. Het heeft wel lang geduurd maar Piet kon tenslotte goed zien.
En toen ik er later zijn moeder bracht voor de verwachting van een kind kon ik er niets dan
goeds van denken. Maar dat kwam anders uit. Er kwam een telegram vanaf het ziekenhuis te
Leiden: "Overkomst gewenst".
En toen mevrouw Pompe het hoorde dacht zij hardop: "Die is dood". Mijn zuster Anna was bezig
om de keuken van mevrouw Pompe te Hoofddorp schoon te maken, zij stond toen op een trap,
en zij was er zo van geschrokken, dat er later de dokter aan te pas moest komen.
Toch leefden wij nog tussen hoop en vrees omtrent Sophia.
Maar toen haar man van Leiden terugkwam was het niet nodig, om hem iets te vragen.
Die man was zo van streek, dat wij begrepen hebben dat Sophia overleden was .
Na twee jaar gezellig gezinsleven zat Dictus de Ruiter alzo in de put, en wat moest er van het
gezin terecht komen. Ze werd opgebaard in de Kerk en wij mochten haar allen nog eens zien, en
zal dat nooit vergeten. Zeven kinderen huilend om hun moeder.
Mijn zuster Anna was zo kalm en ik huilde nog harder dan de kinderen. En ik was boos op mij
zelf, ik vond het geen goed voorbeeld, maar kon het zo goed begrijpen, omdat ik zelf tussen 6
grote broers mijn moeder nog zo hard nodig had, en ik voelde daar in de kerk al, dat ik er mijn
leven voor in moest zetten. Hoe, dat heb ik mij zelf niet afgevraagd en zonder middelen van
bestaan. De eerste tijd heeft mijn zuster Anna zich heel verdienstelijk gemaakt. Na haar dagtaak
ging zij voor Dictus en de 7 kinderen het eten koken en werken en er 's morgens vroeg de was
doen.
Ik kon bij moeder blijven en het werk voor mijn naaihuizen bijhouden, toen kwamen ze voor de
boedelscheiding en er moesten voogden gekozen worden, want al de vaste goederen waren van
hun moeder. Het land en het huis werd verkocht en aan de 7 kinderen uitbetaald.
Maar de stiefvader (B.Ruiter) wist een oplossing.
Als de boel niet te hoog getaxeerd werd, zo dat hij er bij de Boerenleenbank geld voor kon
krijgen om de kinderen uit te betalen.
Dictus de Ruiter kreeg dan alles op zijn naam en beloofde dan voor de kinderen te blijven zorgen
en ik moest dan toeziend voogdes worden. Er was nog een broer van de kinderen hun vader
(Ferdinand) maar die had onder toezicht van zijn vrouw gezegd, dat hij geen enkele
verantwoording op zich kon nemen. En ze dachten dat zo de voogdijraad voltallig was. Maar ik
heb toen een broer van mijn vader en een aangetrouwde oom over laten komen.
De Kantonrechter had geen bezwaar dat ik nog een jong meisje was, maar ik had wel bezwaar.
De kantonrechter kon dat niet begrijpen en misschien dacht hij dat het maar een gril was en hij
begon mij op mijn plicht te wijzen. En het was zoals de Kantonrechter zeide, zijn plicht er mij
toe te brengen om voogdes te wezen. Mensen die meegekomen waren vonden het zo erg, maar
het bleef neen, toen vroeg hij zacht:"Waarom??" en zeide toen omdat drie mensen meer voor de
kinderen kunnen doen als twee.
Toen scheen hij iets te begrijpen en vanuit de twee oude ooms van mij, werd een toeziend
Voogd gekozen, veel heeft hij er niet voor kunnen doen, het ging er maar om dat er op de
achtergrond een man stond die ook iets te zeggen had...het voogden kiezen was niet het ergste.
Het huis en land was nu voor de kinderen. De stiefvader was met legen handen gekomen en
wilde liever niet met legen handen weggestuurd worden. De hoge heren keurden zijn plannen
goed als hij dan voor de kinderen zou blijven zorgen. Hij kreeg het geld ter leen van de
Boerenleenbank en de kinderen kregen elk een spaarbankboekje en waarvan de rente voor de
voogd was.
Mijn zuster Anna bleef zo goed mogelijk voor het gezin zorgen, maar op een keer kwam er een
heer van de voogdijraad mijn moeder vertellen dat haar drie jongste kleinkinderen naar een
kosthuis met school te Steenbergen zouden gaan. Hij dacht dat wij dat de beste oplossing
zouden vinden. Maar vooral voor mijn moeder was dit een tweede slag, na het sterven van hun
moeder. En ik vond het ook niet goed, het was geen afspraak. Maar mijn Zuster Anna dacht er
anders over en zeide: "Ga jij de kinderen maar weg brengen, en dan zal het je wel mee vallen".
Maar het bleek dat mijn zuster kloosterplannen had, en van samen voor moeder zorgen kwam
niet veel van.
Er was nog wel wat van haar geld over. Maar in plaats van een uitzet moest Anna nog geld
storten. Er bleef dus niet veel over om van te leven. Ik naaide thuis voor een winkel en een paar
dagen per week bij klanten. Cor en Cathrien moesten na schooltijd de boel bij pa de Ruiter
opknappen en voor het eten zorgen. Jan Braak was nog alleen thuis bij zijn stiefvader. Aan Jan
had hij de beste hulp, maar ik merkte dat het niet goed ging. Ik schreef aan een zuster van
moeder in Spieringerhorn dat Cor en Catharien een paar dagen kwamen, en pa de Ruiter liet ik
er maar eens op het matje komen, en voor Jan werd er toen een baantje gezocht bij een
koeboer. En hij werkte daar ook wel hard, maar hij werd er beter verzorgd. En de meisjes
kwamen weer thuis.
En pa de Ruiter kon niet beter doen dan een andere vrouw zoeken.
Cor en Catharien maakten nu rustig hun schoolwerk af, maar voor ons was het een zware tijd.
Mijn zuster Anna was in Roosendaal zuster Egidia geworden en zij voelde zich gelukkig en nog
voor zij geprofest werd als zuster, was zij overgeplaatst naar Steenbergen, dus bij de kinderen
van Sophia. Maar Piet kon er niet lang blijven, hij was de oudste van de drie jongste, en als zij
de lagere klassen door waren moesten zij vanaf Steenbergen vertrekken. maar wat moesten wij
met hem beginnen, ons huis was alzo te klein. Maar oom Willem Braak (dat was de toeziend
voogd) wilde hem wel graag hebben. Hij kon dan mooi wat op de tuin werken. Hij had zelf een
tuinderij en geen kinderen meer thuis. En dat is wel lang goed gegaan. Maar hij was nog wat
jong voor alleen bij twee oude mensen te zijn.
Toen moesten wij uit het huis waarin wij woonden en er was geen ander. En dat
gaf nog al moeilijkheden. Ik was goed bevriend met de deurwaarder, ik was
hun naaister. En er werd beweerd dat ik nooit uit dat huisje gezet zou worden , maar ik had toch
gebrek aan een groter huis, zodat de kinderen weer bij elkaar konden zijn. Cornelis was toen
ook al terug gekomen vanaf Steenbergen. En ik wist toen ook niet hoe wij aan het eten zouden
blijven. En ik moest daar nog wat op vinden. Het was wel aardig van Anna om het haar broers te
schrijven. Wij zorgen nu wel voor moeder en dat zoveel geld betaald moest worden en dat er
niet veel meer over was.
En moeder wilde wel graag haar dochter zien in zusterskleding. En ik schreef toen naar de
hoofdzuster in Roosendaal, of Anna (zuster Egidia) in een van hun andere kloosterhuizen
dichterbij Hoofddorp over mocht komen, zodat moeder haar gemakkelijker kon ontmoeten.
Er werd eerst afwijzend beschikt, maar een paar weken later kwam er bericht van zuster Egidia,
dat zij overgeplaatst was in het Semenarie te Warmond.
Oom Willem Braak te Halfweg kwam met zijn paard en wagen en bracht ons toen naar Warmond.
Maar er was nog meer afgesproken en daarom werd dit de zwaarste dag voor mij. Moeder kon
niet meer alleen zijn, en wij moesten verhuizen, en daarom zouden wij terug langs de BOVO
rijden en dan Moeder in de BOVO te Heemstede achterlaten voor een paar weken. Maar we
moesten nog afwachten of moeder dat wilde en het viel nog mee.
Moeder wilde altijd graag een ander helpen. En de eerwaarde overste van de BAVO kwam met
ons praten, en vertelde dat het zo druk was met groente inmaken en vroeg moeder of zij een
paar dagen wilde helpen. En o, dat wilde zij graag en toen moesten wij maar gaan.
En later hoorden wij, dat ze veel last met haar hadden. Maar het ergste was dat ik er twee
weken niet mocht komen om te bezoeken.
Hoe wij verhuisd zijn weet ik niet meer, want ik kreeg lichte evenwichtstoring en na twee weken
mocht ik bij moeder op bezoek komen, met een bang hart, en toen ik er kwam zag ik haar zitten
in een wandelwagen in de tuin.
En toen zij mij zag zei ze: "Je komt mij toch zeker niet halen. Het is hier toch zo mooi".
En ik wist niet wat ik hoorde, maar om echt blij te zijn bleef er nog te veel zorg over. Er moest
wat verdiend worden om het gezin aan het eten te houden. En voor moeder moest er per drie
maanden betaald worden.
Jan Braak kwam thuis, dus kon wat mee verdienen en er kwamen een paar andere jongens bij
ons in de kost. En zo werd het gezin in stand gehouden en nu wij een groter huis hadden wilde
Piet Braak ook weer tot het gezin behoren, en oom Willem waar hij was, die vond het wel goed.
En zo kwam het gezin Braak bij mij weer bij elkaar. Alleen Marie niet. Die trouwde met Johannes
van Zelst, een schilder vanaf Gorinchem, een goede man. Ze kregen een aardig huis te Oude
kruisweg te Cruquius nabij Heemstede. Maar J. Braak moest toen in militaire dienst, en dat viel
tegen, maar het getal bleef hetzelfde.
Vanaf Steenbergen kwam er bericht, dat het kindertehuis werd opgeheven. En dan moest Annie
naar een weeshuis, maar dat vonden wij niet goed, en zij moest dan ook maar bij ons thuis
komen.
De meisjes van Qroezen moesten juist voor een reis weg naar Zeeland, en met hun kwam Annie
Braak op de terugreis vanaf Steenbergen mee. Zij kon nu te Hoofddorp naar school, en praatte
echt Brabants na het verblijf te Steenbergen. Piet en Cornelis en haar zusjes kende zij nog wel,
maar haar broer Jan was in dienst en die was nooit bij haar te Steenbergen geweest. Wij
dachten dat zij elkaar wel zouden kennen. Maar ik schreef niet naar Jan, dat Annie thuis zou
komen, en aan Annie vertelden wij dat er een soldaat op bezoek zou komen, en verder zouden
wij het wel zien.
Maar Jan zag in dat kleine Brabantse meisje geen familie en Annie in de soldaat geen broer. Maar
het hele stel was nu gelukkig weer bij elkaar.
Marie was getrouwd en haar eerste kind was Piet van Zelst en voor Annie het liefste speelgoed.
En toen haar tweede kindje kwam, kregen zij een huis in de stationsweg recht tegenover ons.
Piet kon al een beetje lopen en kwam elke morgen zijn handjes warmen aan onze theepot. Hij
ging dan op de vloer zitten en kreeg dan de warme theepot tussen zijn beentjes. Het was in de
eerste wereldoorlog en er was niet voldoende brandstof om 's morgens vroeg de kachel aan te
maken.
Dat gebeurde pas als het tijd was om het eten te koken.
Waarschijnlijk BAVO i.p.v. BOVO.
Maar de BAVO zat en zit in
Haarlem.
Als Sophia overlijdt op 23 mei 1912 is
Maria Catharina 27 jaar.
Sophia overlijdt op 23 mei
1912 te Leiden.
Op 20 april 1910 in de
Haarlemmermeer.
Johannes Stephanus Braak, geboren te
Haarlemmermeer op 10 november 1872
en aldaar overleden op 11 juni 1907.
Jacobus Stassen, geboren op 8 november 1834 in
Oude Tonge als zoon van Wilhelmus Nicolaas Stassen
en Elisabeth van Boxel. Hij is 73. Het is dus 1907.