20 AUGUSTUS 1888. Bennebroek, Parochie Vogelenzang, 20 augustus 1888. Dit was sterfdag van vader P.M. Zeestraten, oud 49 jaar, echtgenoot van Cornelia v.d. Riet en vader van 10 kinderen: Cornelis, Hendrikus, Sophia Maria, Johannes, Gerardus, Martinus, Anna Petronella, Willebrordus, Maria Catharina en Cornelia. Dit was dus de zwarte dag voor mijn moeder en voor ons allen. Wij woonden in een huis van de Provincie Noord-Holland, waarvoor vader de brugwachter was. De jongens waren nog te klein voor opvolger als brugwachter. Van wat er die dagen gebeurd is, weet ik niets van betekenis (3 maanden na de dood van mijn vader werd ik 3 jaar, mijn jongste zusje Keetje (Cornelia) was 13 maanden. Moeder kreeg een inzinking en werd verhuisd naar een klein en vuil huisje waar ze niet kon blijven. Een vriend zorgde voor een beter en fris huis. Het was een groot blok, door vier gezinnen bewoond. Het droeg de naam: Pas op de kleintjes. Pension of iets van dien aard was er niet. Het was maar goed, dat moeder een boerendochter was en wist wat aanpakken was. De oudste had zijn eerste communie gedaan, in een mooi zwart laken pak. Dat werd ook door de andere gedragen tot Willem, de jongste. Die was groter en moest een nieuw hebben, maar geen zwart laken. De oudste van de jongens waren toen al van school en het was nodig mee te helpen voor het onderhoud van het gezin. Ons kleinste zusje was overleden, dus waren wij nog met 9 kinderen. Cornelis, de oudste, werkte voor dag en nacht bij een broer van moeder: Cornelis v.d. Riet aan de IJweg. Cornelis was de eerste die bij zijn oom mocht komen om wat te verdienen. Dat bracht hij dan eens per maand te voet thuis. De tweede was Henderik. Die was doofstom en moest gaan leren 10 jaar lang. Dan volgde Sophia, niet zo sterk, en die ging naar een goedkoop naaischooltje. De anderen (Willem en ik) waren nog te klein om naar school te gaan. Hoe moeder het klaar gespeeld heeft om ons aan het eten te houden is niet te begrijpen. Moeder huurde een stuk grond en teelde er speciaas op, een soort potplant met witte seringachtige bloemen. Ik heb wel begrepen dat ze niet voor niets te vroeg versleten was. Tienes was bij een zuster van moeder in de IJpolder en is daar ook naar school gegaan. Jan en Gerrit waren op school aan de Bennebroekerweg. Later hebben zij daar ook gewerkt bij Jan ter Hagen. Daarna kwam Willem ook thuis en mocht op de tuin werken van Kees van Beek, om er in die tijd het zout in de pap niet te verdienen voor 10 cent de week. Sophia ging naar oom Cornelis voor dag en nacht, kost en inwoning. De 3 kleinsten bleven nog thuis: Anna, Willem en Marijtje. Toen vond de oudste van de jongens (Cornelis) dat moeder maar beter kon verhuizen. Dan behoefde hij niet voor dag en nacht weg te zijn en kon dan thuis zijn, en wilde meer verdienen. Hij vond een huis te Vijfhuizen naast het Protestante Kerkje. Het huis werd door drie gezinnen bewoond. Op de ene hoek bakker Molenaar en op de andere hoek kleermaker Molenaar. In het middelste kwamen wij te wonen. De school was dicht bij. Anna en Willem moesten daar naar school bij hoofdmeester Stout. De rest verwisselde nog eens. Omtrent die tijd moest ik ingeënt worden tegen pokken. Ik kreeg daarna een opgezette arm. Moeder was bang dat de dokter pokstof bij mij weg zou halen. Wij  moesten er te voet voor van Vijfhuizen naar Hoofddorp. Ik was bang. Ik had gehoord dat pokstof afnemen pijnlijk was, maar moeder had mij eens flink in de arm geknepen. En de dokter heeft mij naar huis laten gaan en mijn arm werd weer beter. 
Site map Site map
ZEESTRATEN
1888